Zoek een zeldzame ziekte
Andere zoekoptie(s)
Syndroom van Dravet
Definitie ziekte
Een zeldzame, genetische ontwikkelings- en epileptische encefalopathie, gekenmerkt door infantiele aanvang van onbehandelbare insulten die vaak febriel zijn, en geassocieerd met cognitieve en motorische stoornissen.
ORPHA:33069
Classification level: Aandoening- Synoniem(en):
- Ernstige myoclonische epilepsie in de zuigelingentijd
- Ernstige myoclonusepilepsie in de zuigelingentijd
- SMEI
- Prevalentie: Unknown
- Erfelijkheid: Autosomaal dominant
- Leeftijd bij eerste symptomen: Kindsheid, Neonataal
- ICD 10: G40.4
- ICD-11: 8A61.11
- OMIM-nummer: 607208 612164 615744
- UMLS: C0751122
- MeSH: -
- GARD: 10430
- MedDRA: -
Samenvatting
Epidemiologie
De wereldwijde prevalentie bij de geboorte bedraagt vermoedelijk 1/15.000-40.000.
Klinische beschrijving
De eerste insulten treden doorgaans op in het eerste levensjaar (meestal na 5-8 maanden) bij voorheen gezonde zuigelingen. Insulten zijn onder meer clonische insulten, vaak unilateraal met afwisseling tussen links en rechts, en gegeneraliseerde tonisch-clonische insulten. Insulten zijn vaak febriel en langdurig, en presenteren zich als febriele status epilepticus (SE). SE treedt vooral in de eerste levensjaren vaak op. Ook andere types van insulten kunnen optreden, zoals focale of atypische absences, alsook mogelijke clusters van nachtelijke tonische of tonisch-clonische insulten op een leeftijd tussen 4 en 11 jaar. Lichtgevoeligheid, hoge temperaturen, stimulatie met licht, en fysieke inspanning kunnen ook insulten uitlokken. Ontwikkelingsachterstand is vaak merkbaar tegen de leeftijd van 2 jaar, gevolgd door cognitieve afvlakking. Spraakstoornis, progressieve verslechtering van de gang met hurken, en moeite met slapen kunnen ook verschijnen in dit stadium.
Etiologie
Ongeveer 85% van de gevallen is te wijten aan een mutatie of deletie in het gen SCN1A (2q24.3), dat codeert voor een spanningsafhankelijk natriumkanaal. De meeste mutaties zijn de novo maar in 5-10% van de gevallen gaat het om familiale mutaties die mogelijk deel uitmaken van het spectrum van genetische epilepsie met febriele aanvallen - plus (GEFS+). Mutaties in het gen PCDH19 (Xq22.1) vertegenwoordigen mogelijk ongeveer 5% van de vrouwelijke gevallen. In ongeveer 10% van de gevallen is de etiologie niet gekend. Somatische mozaïsche deleties of mutaties in het gen SCN1A worden aangetroffen bij ongeveer 3% van de patiënten die aanvankelijk negatief zijn. Er werden enkele patiënten gemeld met pathogene varianten in andere genen, zoals GABRG2 (5q34), GABRA1 (5q34), STXBP1 (9q34.11), SCN1B (19q13.12), en SCN2A (2q24.3).
Diagnostische methodes
Diagnose is gebaseerd op klinische en elektro-encefalografische (EEG) bevindingen. Bij aanvang is EEG doorgaans normaal, maar later worden pieken en polypiekgolven met een vertraging van achtergrond en multifocale ontladingen opgenomen. Beeldvorming van hersenen met magnetische resonantie (MRI) is meestal normaal. Identificatie van pathogene varianten van SCN1A kan de diagnose bevestigen in de klinische context van syndroom van Dravet.
Differentiële diagnose
Een van de differentiële diagnoses is myoclonische atonische epilepsie.
Genetisch advies
Bij families met een gekende mutatie in SCN1A gebeurt overerving autosomaal dominant, en erfelijkheidsadvies is mogelijk, hoewel de fenotypische variatie binnen families groot kan zijn. In geval van de novo mutaties kan erfelijkheidsadvies nuttig zijn.
Beheer en behandeling
Het voornaamste doel van de behandeling is het verlagen van de frequentie van de insulten en het voorkomen van SE. Valproïnezuur, clobazam, stiripentol en bromide kunnen koortsaanvallen in de vroege stadia van de ziekte controleren. Stiripentol kan effectief zijn voor het verlagen van de duur en de frequentie van de aanvallen in combinatie met valproïnezuur en clobazam. Een ketogeen dieet, topiramaat en levetiracetam kunnen aanzienlijk werkzaam zijn als adjuvante therapie, net als cannabidiol in associatie met clobazam. Lopende klinische studies tonen aanzienlijke doeltreffendheid van fenfluramine als aanvullende behandeling. Stimulatie van nervus vagus kan ook overwogen worden. Remmers van natriumkanalen(carbamazepine, oxcarbazepine, eslicarbazepine, lamotrigine, en fenytoïne) dienen vermeden te worden, aangezien ze insulten verergeren. Benzodiazepinen worden gebruikt om acute insulten te behandelen. Kinderen met prominente insulten met vallen hebben nood aan een beschermend hoofddeksel. Behandeling dient in handen te zijn van clinici met expertise in zeldzame en complexe epilepsieën.
Prognose
De frequentie van insulten kan afnemen in de volwassenheid, maar vaak blijven ze refractair voor therapie. Matige tot ernstige cognitieve functiestoornis en refractaire epilepsie tot in de volwassenheid komen geregeld voor. Kinderen vertonen progressieve cognitieve aftakeling na vroege taalstoornis en verlies van gezichtsvermogen. Intellectuele achterstand is aanwezig bij ongeveer 86% van de patiënten. Autismespectrumstoornis kan ook verschijnen bij 31%. Het voorkomen van convulsieve SE bij kinderen kan de prognose op lange termijn verbeteren.
Er is een tekst voor deze aandoening beschikbaar in het Italiano (2007) Deutsch (2021) English (2021) Español (2021) Français (2021) Greek (2014, pdf)
Gedetailleerde informatie
Het brede publiek
- Artikel voor het grote publiek
- Français (2011, pdf) - Orphanet
- Svenska (2019) - Socialstyrelsen
Richtlijnen
- Richtlijnen voor spoedgevallen
- Polski (2008, pdf) - Orphanet Urgences
- English (2008, pdf) - Orphanet Urgences
- Português (2008, pdf) - Orphanet Urgences
- Italiano (2008, pdf) - Orphanet Urgences
- Français (2021, pdf) - Orphanet Urgences
- Richtlijnen klinische praktijk
- Français (2021) - PNDS
Overzichtsartikelen over ziekten
- Clinical genetics review
- English (2022) - GeneReviews
Beperking
- Handicap informatiefiche
- Français (2013, pdf) - Orphanet
- Español (2018, pdf) - Orphanet


Aanvullende informatie