Zoek een zeldzame ziekte
Andere zoekoptie(s)
Congenitale toxoplasmose
Definitie ziekte
Een zeldzame foetopathie, gekarakteriseerd door oculaire, viscerale of intracraniale laesies secundair aan maternale primaire infectie door Toxoplasma gondii (Tg).
ORPHA:858
Classification level: Aandoening- Synoniem(en):
- Toxoplasma-embryofoetopathie
- Toxoplasma-embryopathie
- Transmissie van moeder op kind van toxoplasmose
- Prevalentie: Unknown
- Erfelijkheid: Niet toepasbaar
- Leeftijd bij eerste symptomen: Antenataal, Neonataal, Kindsheid
- ICD 10: P37.1
- ICD-11: KA64.0
- OMIM-nummer: -
- UMLS: C0040560
- MeSH: D014125
- GARD: -
- MedDRA: 10010652
Samenvatting
Epidemiologie
Gezien de infectieuze oorsprong is de incidentie van congenitale toxoplasmose (CTX) variabel naargelang tijd en geografie. Screeningsbeleid en -methodes hebben ook invloed op de berekening van de prevalentie. De prevalentie bij de geboorte wordt geschat op 0,5 tot 1,6/10.000 in Europa.
Klinische beschrijving
Het klinische beeld is zeer variabel. Vroege infectie is doorgaans ernstiger maar minder frequent. Infecties in het eerste trimester kunnen leiden tot miskraam of foetale sterfte in utero, terwijl gevolgen van latere infecties kunnen beperkt blijven tot ooganomalieën. Intracraniële calcificaties, micro- of macrocefalie, ventrikeldilatatie en hydrocefalie, hepatomegalie, splenomegalie, cardiomegalie, ascites en intra-uteriene groeiretardatie kunnen waargenomen worden bij geïnfecteerde foetussen. Klinische manifestaties bij de geboorte, indien aanwezig, zijn maculopapulaire huiduitslag, geelzucht, gegeneraliseerde lymfadenopathie, organomegalie, anomalieën van centraal zenuwstelsel, hyperbilirubinemie, anemie, en trombocytopenie. De eerste neurologische manifestaties zijn hypotonie, insulten en nystagmus, en later kan achterstand bij het verwerven van ontwikkelingsmijlpalen waargenomen worden. De triade van chorioretinitis, intracraniale calcificatie en hydrocefalie is aanwezig in minstens 10% van de gevallen. Oculaire betrokkenheid omvat meestal chorioretinitis, gevolgd door microftalmie en strabisme. Nieuwe laesies of recidieven van chorioretinitis kunnen ontwikkelen na maanden of jaren. Verlies van gezichtsvermogen is sterk afhankelijk van het genotype van de parasiet, en waarschijnlijk ook van prenatale en postnatale behandelingen.
Etiologie
CTX wordt veroorzaakt door primaire infectie van de moeder door Tg, een intracellulaire protozoaire parasiet van de stam Apicomplexa, en transplacentale infectie van de foetus. Nagenoeg 25% van de blootgestelde foetussen zijn geïnfecteerd. Een moeder raakt geïnfecteerd met Tg door inname van oöcysten die aanwezig zijn in ontlasting van een kat of grond, of van cysten die aanwezig zijn in rauw vlees.
Diagnostische methodes
Diagnose van maternale infectie tijdens de zwangerschap is gebaseerd op de detectie van 1) een ware seroconversie met verschijnen van IgG in een vrouw van wie geweten is dat ze voorheen niet geïnfecteerd was, of indien de eerste serologie reeds positief is van 2) een significante toename van IgG in de context hoge IgM-titers. Diagnose van congenitale toxoplasmose is gebaseerd op de detectie van Tg-DNA in vruchtwater of in andere producten, of van neosynthese van IgG, IgM of IgA in het kind na de geboorte. Persistentie van anti-Toxoplasma IgG op de leeftijd van een jaar wordt beschouwd als de gouden standaard voor diagnose van congenitale toxoplasmose. RT-PCR gericht tegen repetitieve DNA-segmenten dient gebruikt te worden voor de moleculaire diagnose van congenitale toxoplasmose. Diagnose van maternale en congenitale infecties dient bevestigd te worden door deskundige laboratoria.
Differentiële diagnose
Differentiële diagnoses zijn onder meer andere congenitale infecties (rubella, CMV, HSV1 en HSV2, gehergroepeerd met Tg-infectie in TORCH-syndroom), pseudo-TORCH-syndroom en syndroom van Aicardi-Goutières.
Antenatale diagnose
Foetale echografie en/of beeldvorming met magnetische resonantie (MRI) detecteren en karakteriseren anomalieën van hersenen, hart of placenta. Diagnose kan enkel bevestigd worden door bevindingen van serologisch onderzoek van de moeder en door bevindingen van PCR die wijzen op Tg-infectie van het vruchtwater. Foetaal onderzoek met echografie dient herhaald te worden in de context van een bewezen maternale infectie. Vruchtwaterpunctie voor PCR dient eveneens uitgevoerd te worden, na 18 weken zwangerschap en minstens vier weken na seroconversie van de moeder, en dit om vals negatieve resultaten te vermijden. Echografie dient vaker uitgevoerd te worden indien PCR van vruchtwater positief is.
Beheer en behandeling
In verschillende landen wordt een systematische opvolging van de serologische status van elke zwangere vrouw georganiseerd om het aantal ernstig geïnfecteerde kinderen te verminderen. Seronegatieve zwangere vrouwen worden regelmatig getest om seroconversie te detecteren, met indien nodig een behandeling gebaseerd op spiramycine, waarvan verwacht wordt dat het verticale transmissie vermindert. Een combinatie van pyrimethamine en sulfonamide wordt aangeraden in geval van bevestigde foetale infectie. Het wordt ook gebruikt na 14 weken zwangerschap om verticale transmissie te voorkomen. Neonaten die als geïnfecteerd worden herkend, dienen ook behandeld te worden, zelfs als ze asymptomatisch zijn bij de geboorte, aangezien complicaties later kunnen optreden. De voordelen van prenatale en postnatale behandeling dienen nog gekwantificeerd te worden.
Prognose
De prognose is sterk afhankelijk van de virulentie van de parasiet, de gestatieleeftijd bij maternale infectie, en het tijdstip van prenatale en postnatale behandeling.
Gedetailleerde informatie
Artikel voor experts
- Samenvatting
- Greek (2012, pdf)
- Richtlijnen klinische praktijk
- Deutsch (2015)
Aanvullende informatie